Het toetje: rondreis door Ghana
Door: WilmaHielema
Blijf op de hoogte en volg Wilma
25 Juni 2010 | Ghana, Accra
We hebben vanuit Mampong eerst koers gezet naar Lake Bosumtwi, een groot, bijna rond (10 bij 12 km) kratermeer. Lange tijd waren de vissersgezinnen die rond het meer wonen bang voor vulkanische activiteit, maar herhaaldelijk geologisch onderzoek heeft aangetoond dat dit diepe meer is ontstaan door de inslag van een flinke meteoriet, zo’n miljoen jaar geleden. Voor de Ashanti is het meer heilig. Elk vissersdorpje aan de oever heeft dan ook een eigen offerplaats voor het brengen van offers aan de natuurgoden als de visvangst tegenvalt. Het water mag volgens de traditie niet met metaal in aanraking komen. De vissen gebruiken uitsluitend enigszins gladgeschaafde halve boomstammen als kano, niet breder dan een centimeter of vijfentwintig, want ze peddelen, kunstig balancerend, met de handen. Het meer wordt omgeven door groene kraterwanden en palmbomen. Een wonderschoon, idyllisch plekje waar we onze vakantie ontspannen begonnen. Het enige onrustbarende aspect waren twee gigantische kakkerlakken die, tussen de vele kikkers, ongecoördineerd en erg ADHD-erig door het buitenrestaurant sprongen terwijl we lekker zaten te eten. Daar werden wij ook druk en springerig van! Zaterdag bezochten we Bobiri, een loofbomenbos met gigantische woudreuzen waar honderden schitterend gekleurde vlinders rondfladderden. Dan gaan we echt noordwaarts. We doen Kumasi, hoofdstad van de Ashantiregio, aan en doorkruisen het labyrint van smalle steegjes tussen duizenden kraampjes en stalletjes door die samen de enorme Kejatamarkt vormen (grootste markt van West-Afrika). Onze chauffeur Albert gaat voorop en loodst ons langs alle denkbare handelswaar. Zo krijgen we de kans om, zonder hopeloos te verdwalen, de chaos en het overweldigende palet aan kleuren en geuren in ons op te nemen. Dan rijden we door naar de universiteitscampus waar we Eyram gedag gaan zeggen. Hij deelt een kamer in een hostel, heel basaal, twee bedden, twee tafeltjes en één kast. Toch zag hij, zorgzaam als hij is, kans om op een één pit buiten een lunch voor ons te bereiden. Ik ben Eyram erg dankbaar voor alles wat hij voor ons deed de afgelopen weken. Gep bracht een oranjeoutfit voor hem mee die hij direct aantrok. Voor Showitha had Eyram een mooi schilderij gemaakt met een typisch Ghanees straatbeeld van een vrouw met een kalebasschaal op het hoofd en een kind in de doek op haar rug. In Nkoranza streken we voor twee nachtjes neer bij Project Hand in Hand, waar Showitha en ik eerder al een prettige tijd hadden. Ook Gep en Ineke maakten nu kennis met Bright, Dela en de andere bewoners en activiteiten van Hand in Hand. Eén boom op het terrein zat stampvol druk werkende wevervogeltjes die hun nestjes aan het ‘breien’ waren. De knalgele mannetjes doen dat zo mooi mogelijk om hun vrouwtjes te behagen. Gerbert maakte er mooie foto’s van. In een kale boom nabij het licht van het restaurantje verzamelen zich in de schemering elke avond wel honderd grote, lichtgekleurde vleermuizen met doorzichtige vleugels. Ze fladderen hoogpiepend heen en weer of hangen op de kop aan de kale takken. We bezoeken Boabeng-Fiema, een prachtig bos met indrukwekkend ineengevlochten reuzenficussen, gelegen tussen twee dorpjes. Beschermd door de dorpelingen wonen daar zo’n vijfhonderd schattige Mona-aapjes en tweehonderd imposante zwart-witte Columbusapen. De dorpsbewoners hebben de apen heilig verklaard, ze geloven dat in deze apen de geesten van hun voorouders uit de slaventijd voortleven. De apen krijgen dan ook een ‘humane’ begrafenis op de apenbegraafplaats, begeleidt door een fetisjpriester. Doorgereden naar de Kintampofalls, waar de rivier via mooie trapsgewijs gevormde rotsen zo’n zeventig meter naar beneden klettert om daar zijn weg naar de Black Volta River te vervolgen. We dalen al wandelend af naar de voet van de waterval waar we een verfrissend bad nemen. Gep waagt zich onder de waterval maar het water dondert wel erg hard op zijn schedeldak. Nou heeft hij gelukkig een harde kop, maar wij blijven er toch maar liever voor. Helaas wachtte ons na de aangename verkoeling een forse klim terug omhoog, waarna we weer net zo bezweet en stoffig waren als voorheen. Dinsdag vervolgen we onze trek naar boven door via Techiman Noordwestwaarts naar Bole te rijden. Daar zochten we naar de mud en stick mosk (modder- en stokkenmoskee) die we uiteindelijk midden in het dorp, tussen de huisjes aantroffen. Onmiddellijk verzamelde zich rondom ons een groep ‘gidsende’ jongens. We werden geacht eerst de chief/imam een passende donatie aan te bieden. Daarna mochten we de moskee op en in (zonder schouder- en hoofdbedekking), wat, zo bleek ons later, toch wel erg bijzonder is want bij de veel bekendere mosk in Larabanga mag je niet naar binnen. Na dit moskeebezoek was het opnieuw zoeken, nu naar het dakendorp Sonyor, dat niet ver van Bole af zou moeten liggen. Op de kaart zien de wegen er allemaal eender uit, maar schijn bedriegt. Daar waar de rood weergegeven wegen in het zuiden breed en verhard zijn, zijn diezelfde rode wegen noordelijk niet meer dan kuilige of onverharde zandwegen. Daar waar een poging tot wegverbetering gedaan is ontstond een wasbordachtige toplaag waardoor kronen en vullingen uit onze monden dreigden te schudden. Maar we hebben Sonyor gevonden en we werden gastvrij onthaald en rondgeleid over de daken die alle huizen aan elkaar verbonden. Sonyor is een dorp zonder voordeuren, alle huizen zijn alleen via het dak bereikbaar. Door deze bijzondere architectuur was de gemeenschap goed beschermd tegen vijanden. Met een uit één boomstam uitgehakte ladder kun je afdalen naar de binnenplaats. Zelfs met enorme schalen vol sheanuts op het hoofd klimmen de vrouwen schijnbaar moeiteloos heen en weer. Die noten, waaruit seabutter wordt gewonnen (een olieachtig goedje dat in en buiten Afrika gebruikt wordt als kookolie, maar ook voor zeep, kaarsen, crèmes en tal van andere toepassingen) moeten, nadat ze geplukt zijn, eerst op de binnenplaats in enorme ketels gekookt worden en daarna het op de (bloedhete) daken in de zon gedroogd en geplet worden. Wij hobbelen nog een paar uurtjes verder naar Mole Nationaal Park. Hoe noordelijker we komen, hoe warmer het wordt en helaas is de lucht, door het aanbreken van de regentijd, ook erg vochtig, zodat we ons de hele dag in een toestand tussen klammig en kletsnat van het zweet bevinden. In het ‘hotel’ heeft onze enorme slaapzaal maar één matig werkende en dus volstrekt ontoereikende plafondventilator. We hebben onze bedden in een slaapeiland onder de wapper gegroepeerd, zodat we allemaal iets van het windje meekregen. Vier nachten Mole, drie keer op safari. De eerste keer zagen we sierlijke ranke antilopen en gespierde bosbokken met enorme hoorns, Wrattenzwijnen die gelijktijdig gevoelens van vertedering en van afschuw oproepen, kaalnekkige gieren (niets vertederend aan), bavianen, groene vervetapen, rode patas-apen, felgekleurde tropische vogels en zelfs een leguaan. Op dag twee gingen we voor de olifanten en we hadden geluk want we zagen twee volwassen mannetjes. We gingen, met geweerdragende gids, uit de auto achter het duo aan. Een opwindend avontuur want van dicht bij zijn olifanten toch wel indrukwekkend kolosaal en heb je van nature de neiging terug te deinzen, zeker nadat we zagen hoe één van hen met een enkele slurfbeweging een jonge boom ontbladerde en knakte. Op onze laatste safaritour zagen we geen olifanten meer, maar konden we, terend op onze geweldige ontmoeting de dag ervoor, tevreden genieten van de andere dieren en de prachtige bossen en vlakten in het park. Ook in en langs het zwembad, met mooi uitzicht, was het erg heet maar goed toeven. Zo nu en dan kwamen apen de rust verstoren. Eén aap stal in een onbewaakt oogwenkje Gep zijn toast van het ontbijtbord om het op veilige afstand triomfantelijk (of was dat verbeelding?) op te gaan zitten peuzelen. Vanuit Mole park gingen we, natuurlijk weer vergezeld door een verplichte gids, op visite in Mognori, een nabijgelegen dorpje waar de bewoners nog in volledige harmonie met de natuur leven. Ineke ging er ballonnen uitdelen aan het beperkte aantal kinderen dat aanwezig was. Maar naast het dorpje was de school en het nieuws dat er een balonnen-onbruni was drong daar snel door. Zo stonden er opeens meer dan honderd kinderen om een ballon te smeken. Oei, zoveel had Ineke er niet. Tijd om snel in de auto te stappen en er zwaaiend van door te gaan. Sorry kindertjes. We maakten van hieruit een avontuurlijke kanotocht over de Molerivier. Twee peddelaars en de gids voegden zich bij ons in de toch al diep liggende houten kano, die daarmee zonk totdat de bootrand gelijk lag met het wateroppervlak. Onze bedenkingen en bezwaren aangaande overbelading werden weggewuifd en inderdaad, het eerste stuk gleed de kano zo gladjes door het water dat we enigszins ontspanden en genoten van de stilte en de vogelgeluiden uit het ons nauw omsluitende woud. Maar de bodem van ons schuitje liep vast en de peddelaars stapten overboord, tot over de knieën in de drek, om ons weer vlot te trekken. En dat herhaalde zich vervolgens met irritante regelmaat. Uitstappen en naar de kant lopen was, gezien de slijkige bedding en de steile dichtbegroeide oevers, voor ons geen optie. We waren niet zo zeer bang voor een nat pak, maar we hadden onze camera’s mee aan boord genomen. Op de terugweg ging het inderdaad mis. We wisten de kantelende kano weer recht te krijgen en hielden, wonder boven wonder, onze apparatuur droog. Dit in tegenstelling tot schoenen en broeken. De opnieuw overboord gestapte roeiers hebben een stief kwartiertje water uit de boot staan scheppen. Al met al een hachelijk tochtje waarvoor we, naar Ghaneze maatstaven, ook nog eens de hoofdprijs moesten betalen. We voelden ons behoorlijk in de boot genomen. De dag erna op weg van Mole park naar het hoge noorden deden we Larabanga aan om daar de oudste (14de eeuws) en meest bekende mud en stick mosk te bezichtigen. Er zijn in Noord Ghana een zestal van deze moskees in Zuid-Soedanese stijl. We doorkruisten Tamale, Walewale, en Bolgatanga en de tussenliggende dorpjes, in het noorden zonder uitzondering met hutten opgetrokken uit leem en bedekt met gedroogd gras. Soms rond, soms hoekig, gegroepeerd en vaak met tussenmuren tot één compound samengetrokken. Voordat we in Sirigu neerstrijken doen we Paga, pal aan de grens met Burkino Farso, aan, waar we ‘heilige’ krokodillen bekijken, er niet (ahum Gep) op gaan zitten en ze ook geen levende kip als offer voeren. Toch wel imposant van die stugge, logge beesten met de rafelige bek vol scherpe groene tanden wijd open. We rijden door naar het rotsachtige gebied buiten Paga, naar Pikworo, waar het belangrijkste slavenkamp van Noord-Ghana gelegen was. Hier hield men de door slavendrijvers geronselde slaven gevangen tot ze werden opgekocht en vanuit Pikworo (via de slavenmarkt in Salaga) aan de duizend kilometer lange voettocht naar de kust begonnen. De slaven die deze barre tocht overleefden werden daar door Europeanen vanuit de slavenforten verscheept en te werk gesteld op plantages in gekoloniseerde gebieden. Stilletjes liepen we rond over het voormalige kampterrein waar de sfeer na al die tijd nog steeds beklemmend is. We zagen de door de slaven zelf met stenen uitgeschuurde eetgaten, waar het eten in werd gegooid waarna de slaven zich er, aan handen en voeten geketend, snel omheen groepeerden om een hap mee te krijgen. Altijd minder plekken dan slaven. We zagen de punishment rock, waar ongehoorzame slaven op werden vastgebonden waarna ze de gehele dag met geheven kin in de brandende zon moesten kijken. We zagen de massagraven waarin de vele lichamen van slaven die dit niet overleefden werden verzameld. En we zagen de vertierrotsen waarop slaven met stenen verplicht drumden om elkaar te vermaken en de moraal op te krikken. Enkele lokale bewoners gaven ons een demonstratie van hoe dat geklonken moet hebben. Kippenvel. In Sirigu zien we hoe een groep vrouwen zich verenigd heeft om cultuur en kunst uit de regio te bewaren en te voorkomen dat de vrouwen wegtrekken uit de dorpen om elders werk te zoeken. Ze maken traditioneel aardewerk, vlechten manden en creëren mooie muurschilderingen waarmee in deze omgeving sinds jaar en dag de kleimuren van de huizen worden opgesierd. We overnachten in mooi beschilderde hutten. Wel benauwd want helaas was het de hele dag regenachtig geweest en was er dus geen zonne-energie om de ventilatoren te laten draaien. Ineke en Showitha worden ook nog opgeschrikt door het gezelschap van een ongenode schorpioen. We bezoeken enkele compounds en zien dat, behalve de kenmerkende fresco’s, elke woning ook een hele lage deuropening heeft waardoor je alleen op de buik schuivend naar binnen kan. Dit beschermde de inwoners tegen wilde dieren en slavendrijvers die, zo gauw ze hun hoofd naar binnen durven de steken, een giftige pijlpunt te pakken hadden of gewoon een kopje kleiner werden gemaakt. Voordat we de volgende dag weer verder reizen brengen we ook nog een bezoek aan het nabije weeshuis. Ook hier wonen voornamelijk halfwezen waarvan de moeder tijdens de geboorte stierf. De non die het weeshuis runt zat echter in de kerk (hadden we misschien wel een klein beetje kunnen verwachten op zondagmorgen) en moest eerst worden opgehaald. Ze heeft ons rondgeleid. Bijzonder was dat één van de familieleden (tante of oma meestal) van een weeskind eerst een tijd verblijft en meedraait in het weeshuis en daar fulltime voor het kind zorgt voordat ze samen teruggaan naar de familie. Zo heeft het kind een vertrouwd persoon en wordt de overgang makkelijker. Goed idee. We rijden terug tot Tamale, gaan dan oostelijk door Yendi en Bimbilla en zakken langs het Voltameer verder af. Tot onze verrassing zijn de dorpjes hier haast nog schameler. We keken onze ogen uit en hadden te doen met de talrijke voetgangers die met gesprokkelde takkenbossen of uit de put getapt water op het hoofd langs de weg liepen en door ons passeren in een dikke rode stofwolk gehuld werden. We overnachten in een mooi hotel in Nkwanta (heel onwerkelijk wanneer tussen de bossen en de gammele hutjes, winkelkrotjes en autowrakken opeens een soort oprijlaan verschijnt met aan het einde daarvan een luxe hotel) en vervolgen onze weg tot de Wli-falls. Ook hier een leuke accommodatie, ronde hutten in het bos, maar dan wel van alle gemakken voorzien. s’ Morgens maken we een mooie wandeling door het klamme tropische regenwoud Agumatsa tot aan de lower falls waar het water ongeveer 50 meter naar beneden valt. Ongelooflijk zoveel scharkeringen groen er te onderscheiden zijn. We steken een keer of zeven de beek over, zien er de eerste keer de lokale vrouwen de was doen en horen, na zo’n 40 minuten lopen, vergezeld door fleurig fladderende vlinders en opgeschikt door enorme duizendpoten op ons pad, het geruis van de vijftig meter omlaag vallende waterstroom, nog ver voordat deze voor ons opdoemt. Paradijselijk. Aan weerszijden zijn de rotsen volledig met mos begroeid en worden ze bevolkt door duizenden ondersteboven hangende vleermuizen. De volgende dag verder naar het zuiden langs het Voltameer tot nabij Akosombo waar we een mooi plekje aan een zijarm van het meer vinden waar ons terrasje op het water dobbert. Hier kijken we ’s avonds met een handvol Ghanezen naar de oefenvoetbalwedstrijd Ghana-Nederland. Gep gehuld in een knaloranje T-shirt. 1-4, tja daar hadden de Ghanezen ook niet van terug. Op onze weg naar Accra stopten wij de enorme stuwdam. De Akosombodam wordt gebruikt als aanstuwer van een waterkrachtcentrale die stroom opwekt voor heel Ghana en delen van Togo en Benin. De dam is ruim 600 meter breed en meer dan 100 meter hoog. De reusachtige stuwdam in de Voltarivier is voltooid en in gebruik genomen in mijn geboortejaar 1965. Daardoor is het Voltameer (het toen grootste door mensen gemaakte meer op aarde) ontstaan. De constructie van de dam heeft voor natuur en mensen grote gevolgen gehad. Positieve gevolgen voor de industrie en economie activiteiten in Ghana, maar ook veel negatieve gevolgen omdat het prestigieuze project veel te veel geld had gekost en omdat vruchtbare landbouwgrond onder water verdween, evenals de huizen van ongeveer tachtigduizend mensen. Het programma dat werd opgezet om deze mensen nieuwe huizen en werk te geven schoot op veel punten te kort met grote armoede tot gevolg. We gingen nog even langs bij de kralenfabriek in Kpong, waar mooie glaskralen worden gesmolten uit de scherven van lege flessen. Ik heb er één grote, glanzende roodwitte kraal gekocht, een kunstig stuk handwerk. Tegen de avond waren we weer Accra, waar het verkeer nog steeds dezelfde dampende, toeterende en amper vooruitkomende chaos was. We streken neer bij het hotel waar Ineke en Gerbert ook hun 1ste nacht in Ghana doorbrachten, het Gye Nyame hotel in de wijk Asylum Down. Daar namen we afscheid van onze geweldige chauffeur Albert die ons in nog geen twee weken door heel Ghana gejakkerd heeft. We hebben nog een zak drop voor hem bewaard want daar is hij, in tegenstelling tot veel andere Afrikanen, gek op. Zijn aanstekelijke schaterlach klinkt nog na. Dan nu toch verder met het openbaar vervoer. Met de STC bus trokken we snel (nou ja, zo snel als het ging en dat was niet echt rapjes) de stad uit, de kust langs tot Anomabo, net voorbij Cape Coast. Daar stopte de bus speciaal voor ons langs de weg en moest al onze bagage onderuit het ruim worden gehaald. Beetje een beschamende vertoning, zoals we daar voor de oprijlaan van het beach resort al onze tassen stonden uit te laden terwijl een bus vol Ghanezen rustig wachtend toekeek. Het resort was prachtig. We besliepen zes nachten een dubbel huis tussen de palmbomen, pal aan het strand. De golven in de Golf van Guinee waren echter wel erg hoog en wild, wat zwemmen vrijwel onmogelijk maakte. Alleen Gep ging het gevecht met de golven dapper aan. Maar met lekker op een bedje onder een palmboom liggen is ook helemaal niets mis, en dat deden we dan ook met genoegen. Helaas hadden we niet alle dagen mooi weer, de regen kwam niet alleen ’s avonds meer. Het vissersdorpje Anomabo was via het strand bereikbaar. De boten zagen we al van ver liggen. Maar toen we iets dichterbij kwamen stuitten we op heel veel kinderen en mannen die ons zonder enige schroom om geld voor eten vroegen en behoorlijk vasthoudend waren. Wat ons ook trof was de smeerzooi op het strand. Iedereen deed daar gewoon zijn behoefte, het strand lag bezaaid met mensendrollen en met afval. Varkens, geiten én kinderen scharrelden ertussen rond in de hoop er wat eetbaars aan te treffen. Anomabo werd door ons omgedoopt tot poepdorp en we hebben het verder toch maar een beetje gemeden. Vanuit Anomabo bezochten we met de tro tro en taxi’s de slavenforten in Cape Coast en Elmina, beiden op de werelderfgoedlijst van Unesco. Het kasteel in Cape Coast was indrukwekkend. De ligging, het formaat, maar vooral de gruwelijke geschiedenis van de slavenhandel die zichtbaar en voelbaar werd bij het rondlopen in de slavenkerkers. Duizenden mannen werden hier, zonder sanitaire voorzieningen en met nauwelijks eten en drinken, wekenlang opgesloten in een krappe, donkere en vochtige ruimte. Zo opéén gepakt dat liggen geen optie was. De vloer bedekt met een dikke laag uitwerpselen (op de muur is nog aan de donkere streep te zien tot waar de drek zich had opgehoopt). Voor vrouwen was er een aparte kerker. Na enkele weken werden de slaven die nog leefden, door de ‘poort van no return’ naar de schepen gevoerd, op transport naar plantages in Amerika of het Caribisch gebied. Anderhalve eeuw lang werd het fort door Europese (langste tijd Britten) slavenhandelaren gebruikt om Afrikanen bijeen te drijven en te verschepen. Naar schatting een miljoen slaven is via de forten aan de Goudkust van hun geboortegrond weggevoerd. De Portugezen waren de eerste Europeanen die ontdekten dat ze veel konden verdienen aan de slavenhandel. Zij bouwden fort Elmina, waar we ook een kijkje gingen nemen. Lokale Asanthi-koningen wilden hun krijgsgevangen wel verhandelen voor geschenken en ze waren best bereid om steeds weer nieuwe gevangen te leveren. Ook de Nederlanders hebben zich volledig op deze verderfelijke mensenhandel gestort. De West Indische Compagnie is er schatrijk door geworden. De Nederlanders hebben Elmina in 1637 afgepakt van de Portugezen en de slavenhandel is hier door de Nederlanders tot 1814 voortgezet. Arthur Japin heeft een heel interessant boek geschreven over een stuk geschiede
-
25 Juni 2010 - 21:55
Dianne:
Kheb weer een heleboel geleerd over Ghana, dank!
En nu een beetje bijkomen, lady! -
27 Juni 2010 - 10:08
Ieke:
Prachtig die verhalen, maar ook wel een beetje afzien...
Ontzettend leuk al die foto's.
Hoop je weer heel snel te spreken!
Dikke kus, ook van Arnold!
xxxx -
31 Maart 2011 - 10:48
Showitha:
Hee! Je bent Kakum NP vergeten ;)
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley